ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn prediking » Overdenkingen » 7 februari

“Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht”.
(Psalm 110:3a)

Wat ziet men op de dag van Gods heirkracht? Men aanschouwt dan de Koning in Zijn schoonheid. Men ziet Hem als een Zaligmaker, als Profeet, Priester en Koning. Men verstaat nu de man die ter wille van de schat die hij ontdekt had in de akker, alles verkocht. Men heeft dan de parel van grote waarde gevonden. Nu zoekt men alleen God en niets buiten Hem. Men weet nu wáár het is en hoe het is. Men heeft lief en men vertrouwt op de Heere, zowel in betrekking tot tijdelijke als tot geestelijke en eeuwige zaken. Wonderlijk nietwaar? En al deze dingen in één ogenblik. Het was er niet. Er was alleen maar veroordeling en verdoemenis; alles was onder de voeten weggezonken en toen ineens: “Daar zij licht, en daar werd licht” (Gen. 1:3). Het is een dag van licht en in dit licht aanschouwt men de dingen die nodig zijn: de Heere en zichzelf, de naaste, de vorst der duisternis, het ware en het valse, zodat zo’n mens op den duur niet meer te bedriegen is.

Het is een dag van verwondering. Men gaat op en neer of men ligt en roept uit: Nooit gedacht, nooit gedacht! Men bekent ook dat men dáár nimmer om heeft gevraagd, want men ziet nu het onderscheid tussen dat wat zoeken genoemd wordt, en het zoeken door het geloof. Ik heb wel opgemerkt dat er vele mensen heengaan die, naar het schijnt, jaren hebben gezocht en het niet zover hebben kunnen brengen, dat ze het deelachtig werden. Voor mij zijn al deze dingen niet onmiddellijk duidelijk geweest, hoewel ik ze alle in één ogenblik heb leren verstaan. Men moet onderscheid leren maken tussen zoeken en zoeken, tussen tranen en tranen, tussen geloven en geloven, tussen bidden en bidden, tussen bekering en bekering.

Men heeft een geopende Bijbel ontvangen en men heeft een geopend hart gekregen. Men verstaat in de grond de dingen, ofschoon er nog zeer veel wankelende schreden moeten worden gezet.

(Uit: Overdenkingen, 7 februari. Preek over Romeinen 8:1, 21 november 1954 te Den Haag. Bundel 1955-’57, blz. 41 en 2003-’05, blz. 371.)