ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn leven » Levensbeschrijving » Hoofdstuk 2

2. Hervormd predikant in Yerseke

Beroepen in Yerseke; intrede en huwelijk

Kort na de aflegging van het proponentsexamen op 1 mei 1901, werd kandidaat J.P. Paauwe beroepen door een tweetal Hervormde gemeenten. Het eerste beroep was afkomstig van Puijflijk en Leeuwen in de provincie Gelderland, kort daarop gevolgd door een beroep van Yerseke, gelegen op Zuid-Beveland in de provincie Zeeland. Het beroep van Yerseke werd uitgebracht in de vergadering van de kerkenraad op 23 mei 1901, enkele weken nadat de gemeente vacant was gekomen. Op 5 juni werd dit beroep door Paauwe te Utrecht aangenomen. Het door hem gestuurde bericht was, zoals ook veel van zijn latere brieven, kort en kernachtig:

“Dit beroep wordt door mij, ondergetekende, onder inwachting van den zegen des Heeren, aangenomen.”

De goedkeuring door het classicaal bestuur van Goes volgde op 25 juli. Op zondag 25 augustus 1901 werd Paauwe door ds. J.H. Gunning JHzn. bevestigd met de woorden uit Johannes 10:27a: “Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve”. Dezelfde dag deed hij intrede met een preek over een gedeelte uit Nehemia 2:20: “God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen”.


Dorpsbeeld van Yerseke vóór 1940.

In de Hervormde Gemeente in Yerseke voelde ds. Paauwe zich spoedig thuis. Met de Zeeuwen kon hij goed overweg. Later vertelde hij hierover de volgende gebeurtenis, die plaatsvond kort na zijn aankomst in Yerseke. Op een zaterdagmiddag zag hij een aantal vissers bij elkaar in een woning. Met enige overmoed stapte hij binnen. Zij stelden hem de volgende vraag: “Op de dijk staan ’s zondagsmorgens een massa mensen. Veronderstel nu eens, dominee, dat de Heere Jezus daar kwam. Wij hebben hier zes kerken in Yerseke, dat weet u. Naar welke kerk zou de Heere Jezus deze mensen nu sturen?” Het antwoord van ds. Paauwe was: “Ik geloof niet dat Hij ze naar een kerk zou sturen, maar ik geloof dat Hij ze een vraag zou doen, deze: Wat doen jullie hier?” Met dit antwoord had hij het hart van deze mensen gewonnen. (1)

Op 14 augustus 1902 trad hij in Utrecht in het huwelijk met Wilhelmina Dagevos. Zij was geboren in Rijnsburg op 25 november 1880. Het gezin Dagevos woonde in die tijd in Utrecht. Zoals al in het vorige hoofdstuk vermeld, zal Paauwe zijn vrouw waarschijnlijk tijdens zijn studietijd hebben leren kennen. Uit dit huwelijk werd op 15 januari 1904 een zoon geboren. Hij kreeg de naam Bernard Willem Frederik, naar zijn grootvader van moederszijde. Deze zoon bleef het enige kind uit dit huwelijk.

Grote veranderingen; de invloed van zijn prediking


Portretfoto van ds. J.P. Paauwe
omstreeks 1902.

Niet lang was ds. Paauwe in Yerseke, of de ‘grote vragen’ kwamen met groter ernst dan voorheen op hem af. (2) Zowel over zijn geestelijke staat als over zijn positie in de Nederlandse Hervormde Kerk kwam hij in ongerustheid en nood. Mede van invloed hierop was de omgang met verschillende leden van de Ledeboeriaanse Gereformeerde Gemeente. Door hen kwam hij in aanraking met de preken en geschriften van ‘oude schrijvers’ zoals Smijtegelt, à Brakel, Van Lodenstein en Van der Groe. Zonder twijfel is ds. Paauwe met het onderzoek van deze schrijvers in Yerseke begonnen. Eén van de personen die ds. Paauwe in deze tijd opzocht en met wie hij bevriend raakte, was Cornelis Meyaard, lidmaat van de Ledeboeriaanse Gemeente. Met de familie Meyaard bleef ook later, in elk geval tijdens de Bennekomse periode, briefwisseling bestaan.

Ds. Paauwe was niet alleen in geestelijke nood, maar kreeg ook veel moeite met zijn positie als predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk. In zijn eigen beschrijving van de periode 1901-1914 (‘Ds. Paauwe vertelt ons’) zegt hij hierover het volgende:

“Ik was nog niet zo heel lang daar, toen ik in mijn gemoed moeite begon te krijgen in betrekking tot mijn positie als Nederlands Hervormd predikant. In die tijd van mijn verandering voelde ik het wat betreft de Hervormde Kerk zo: ‘Ben ik er bij mijn dood nog in, dan is het verloren.’ Ik kan niet zeggen dat ik hiervoor enige gronden had; ik voelde het zo. En de vrees dat ik er werkelijk bij mijn dood nog in zou zijn, deed mij peinzen op middelen om eruit te komen. Somtijds dacht ik: ‘Werd ik maar ongeneeslijk ziek, dan zou ik op deze manier van de moeilijkheden ontslagen zijn.’ Want ik zag vreselijk tegen de moeilijkheden op, die ik dacht dat zich weldra zouden voordoen.” (3)

In verband met zijn kerkelijke moeilijkheden ondernam ds. Paauwe eenmaal een reis naar een collega-predikant. Hij vertelt er dit over:

“Ik was in de Hervormde Kerk. En ik heb u verteld in mijn Vertelling (4), dat ik dit voelde: ‘Ben ik er bij mijn dood nog in, dan ben ik voor eeuwig verloren.’ Toen was ik nog in Zeeland. Ik vroeg aan iemand, die ik voor begenadigd hield: ‘Zijn er naar uw gedachten in de Hervormde Kerk begenadigde dominees?’ Hij dacht van wel. Ik zei: ‘Noem er eens één.’ Hij noemde iemand. Ik maakte een grote reis om met die man te spreken, want ik dacht: ‘Als hij begenadigd is, dan zal hij heel veel moeilijkheden hebben ondervonden in betrekking tot zijn ambt in de Grote Kerk.’ Ik was zeer verlangend om er wat van te horen, want ik was in vele moeilijkheden. Maar van al de dingen waarmee ik zat, had hij nooit gehoord. Dat zijn verschrikkelijke dingen! Een ambt uit te oefenen temidden van een verwarring als die in de Hervormde Kerk gevonden wordt en dan van geen moeilijkheden afweten – dat is wat!” (5)

In deze tijd van verandering trok ds. Paauwe vele hoorders. Zijn prediking droeg het kenmerk van ‘alarmgeroep’. (6) Toch bezat ds. Paauwe in deze tijd volgens zijn latere belijdenis nog niet het ware zaligmakende geloof. Zijn bekering vond plaats in Bennekom, december 1911. Zijn omgeving hield hem echter reeds in Yerseke voor een bekeerde predikant. Wel viel het sommigen op dat hij geen deel nam aan het Heilig Avondmaal, al reikte hij dit wel zelf uit. In een gesprek dat hij destijds met iemand daarover had, zei hij ongeveer het volgende: “Ik heb er geen vrijmoedigheid meer toe. Ik vrees dat wanneer ik aan het Avondmaal deelneem, volgens de woorden van de Catechismus mijn verdoemenis des te zwaarder wordt. Daarom bedien ik het Avondmaal wel, maar geef ik het brood en de beker door zonder dat ik daarvan iets nuttig.” (7) De geestelijke druk waaronder hij leefde was groot en had ook invloed op zijn lichaam. Zo slecht zag hij er soms uit, dat gezegd werd: De dominee zal wel niet lang leven. (8)

Onder invloed van leden van de Ledeboeriaanse Gereformeerde Gemeente, waaronder zonder twijfel de genoemde Cornelis Meyaard, overwoog hij eind 1905 naar deze gemeente over te gaan. Hierover zegt hij zelf:

“Op vrijdagavond zou er kerkenraadsvergadering zijn en het was mijn voornemen op die avond mijn ontslag in te dienen. De Heere heeft het genadig verhoed. Met angst en beven sprak ik van mijn voornemen met mijn vrouw. Deze bewaarde, nadat ik haar het een en ander had medegedeeld, enige ogenblikken het stilzwijgen. Ik had juist voor het beroep naar de gemeente van Poortvliet bedankt. Na enig nadenken deed mijn vrouw mij deze vraag: ‘Goed, nu alles eens daargelaten, maar wat zouden dan bijvoorbeeld de mensen van Poortvliet moeten doen?’ Ik had op deze vraag geen antwoord en ik dacht: ‘Lag de zaak goed, dan zou ik een antwoord hebben.’ Ik gevoelde dat ik de zaak nader te overwegen en dieper te onderzoeken had. Denk evenwel niet, dat ik van mening was dat het in die gemeente zo goed in orde was. Dat ik zo naïef niet was, bleek wel uit het antwoord dat ik eens gaf toen men bij mij bleef aanhouden om tot hen over te komen: ‘Wanneer ik in de Nederlandse Hervormde Kerk rechtdoor ga, word ik eruit gezet door de wetten, en zou ik in uw gemeente rechtdoor gaan, dan word ik eruit gezet door de mensen.’ ” (9)

Afscheid van Yerseke

In zijn periode in Yerseke ontving ds. Paauwe diverse beroepen. Begin 1907 was dit maar liefst zeven maal het geval. Het beroep naar Bennekom werd door hem aangenomen. De omstandigheden waaronder dit gebeurde, beschrijft hij als volgt:

“In maart van het jaar 1907 zei iemand bij wie ik logeerde: ‘U weet dat Bennekom vacant komt, daar wordt ook over u gedacht.’ Enige uren daarna – ik was ter ruste gegaan – was het mij, als werd er tot mij gezegd: ‘Ge krijgt dat beroep en ge gaat erheen ook.’
Maanden verliepen, zonder dat ik iets van deze zaak bemerkte, doch in het midden van de zomer werd het beroep mij gezonden. Er ontstond een tweestrijd in mijn gemoed. Ik kon niet zien dat het mogelijk was in een rechte weg nog in de Hervormde Kerk van de ene gemeente naar de andere te gaan, en ik kon me ook niet losmaken van hetgeen er in de logeerkamer van die heer gebeurd was. Ik besloot te gaan. Ik had, vóór ik dit besluit nam, nog een bezoek gebracht bij een van de meest bekende kinderen Gods in die dagen. Bij dit bezoek had ik haar gevraagd: ‘Acht u het voor mij geoorloofd nog een beroep aan te nemen?’, waarop zij mij antwoordde: ‘Waarom zou u dat niet geoorloofd zijn?’ Ik zei: ‘Omdat in de Hervormde Kerk het ambt feitelijk niet kan uitgeoefend worden.’ ‘Waar kan men dat wel?’, was haar antwoord geweest. Ik was onvoldaan huiswaarts gekeerd; ik gevoelde dat er in haar onderricht toch iets niet in orde was. Ik zou nu naar Bennekom gaan, met het voornemen de Heere te vragen wat Hij wilde dat ik doen zou in betrekking tot de uitoefening van mijn ambt, met opzijzetting van de kerkelijke reglementen.
De mededeling van mijn beslissing verwekte grote beroering in de gemeente. Men was, ofschoon ik zelf niet begreep waarom, zeer gehecht aan mijn persoon en mijn prediking. Ofschoon velen zeer verblijd waren dat ik heenging, was toch een groot gedeelte van de gemeente diep bedroefd. Dit en de overweging van de mogelijke gevolgen van mijn besluit voor de gemeente, hebben mij ertoe gebracht nog weken voor mijn vertrek onder grote droefheid de Heere te vragen, dat, zo het Zijn wil was dat ik mijn ganse leven in Yerseke zou blijven, Hij het mij toch te kennen wilde geven. Ik kreeg hierop echter geen nadere aanwijzingen en zo vertrok ik eind augustus.”
(10)

Op zondagmiddag 18 augustus 1907 nam ds. Paauwe onder grote belangstelling (11) afscheid van zijn gemeente in Yerseke met de woorden uit Openbaring 1:7: “Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen.”

Volgend hoofdstuk

Noten hoofdstuk 2

(1) Catechisatietoespraak op 20 mei 1938 te Den Haag, De Nederlandse Hervormde Kerk na 1816, tweede druk 2004, blz. 64.
(2) Preek op 31 augustus 1947 te Den Haag, Bundel 1985-’87, blz. 257.
(3) Ds. Paauwe vertelt ons, 1941; heruitgave 1995, blz. 7.
(4) Bedoeld is de autobiografie ‘Ds. Paauwe vertelt ons’, 1941.
(5) Preek op 17 februari 1946 te Den Haag, Het gebed, 1987, blz. 78-79. Idem Bundel 1948-’50, blz. 207.
(6) Zie ook: Preek op 26 augustus 1951 te Den Haag, Bundel 1951-’54, blz. 158-159.
(7) J.H. Koolschijn, Leven en werk van ds. J.P. Paauwe, 1981, blz. 21.
(8) Preek op 19 oktober 1947 te Den Haag, Bundel 1942-’47, 12/47, blz. 6.
(9) Ds. Paauwe vertelt ons, 1941; heruitgave 1995, blz. 7-8.
(10) Ds. Paauwe vertelt ons, 1941; heruitgave 1995, blz. 8.
(11) Volgens een plaatselijk bericht waren alle gangpaden in het ruime kerkgebouw bezet en kon de collecte onder de tussenzang niet plaatsvinden.

Volgend hoofdstuk