ds. J.P. Paauwe (1872 - 1956) Zijn levenZijn predikingUitgavenInformatieEnglish
Zijn leven » Levensbeschrijving » Hoofdstuk 1

1. Geboorte, jeugd en studie

Geboren nabij Rotterdam; elf jaar in het burgerweeshuis

Ds. Paauwe werd geboren als Jan Pieter Paauwe op 18 oktober 1872 in het buurtschap Smitshoek in de toen nog zelfstandige gemeente Charlois, een dorp nabij Rotterdam. (1) De namen van zijn ouders waren Jan Paauwe en Maaike Jannigje van der Staaij. Jan Paauwe was vlasboer van beroep. De vlasteelt was in Charlois één van de voornaamste middelen van bestaan. Behalve de enige zoon Jan Pieter, ook gewoon Jan genoemd, werden in het gezin drie dochters geboren, in 1866, 1868 en 1878. Jan Pieter was dus het derde kind. Het gezin Paauwe behoorde tot de Nederlandse Hervormde Kerk.


Ingang Gereformeerd Burgerweeshuis
omstreeks 1900.

Al op jonge leeftijd verloor Jan Pieter Paauwe beide ouders. Zijn moeder overleed op 27 oktober 1879. Zij was nog maar 33 jaar oud. Op 22 februari 1882 verhuisde zijn vader naar Rotterdam en hertrouwde met de nog jonge weduwe Aagje Stok. Kennelijk kon deze de verzorging van het gezin niet op zich nemen, want bij de verhuizing werden Jan Pieter en mogelijk ook één of meer van zijn zussen geplaatst in het Gereformeerd Burgerweeshuis aan de Goudse Wagenstraat. Jan Pieter was toen dus 9 jaar. Uit het tweede huwelijk van zijn vader werden nog een dochter en een zoon geboren. Op 31 augustus 1885 overleed zijn vader op 44-jarige leeftijd.

Het Burgerweeshuis was elf jaar lang het thuisadres voor Jan Pieter Paauwe. Hij volgde de aan het weeshuis verbonden school en werkte ongeveer vijf jaar bij verschillende bedrijven, in zijn laatste baan als kantoorbediende. Tevens vervulde hij de militaire dienstplicht. Aan het weeshuis waren een godsdienstonderwijzer en een predikant verbonden, zodat de jonge Paauwe godsdienstig werd opgevoed. Hij bezocht in deze periode de Nederlandse Hervormde Kerk. Geheel kritiekloos gebeurde dit echter niet. In één van zijn preken zegt hij later hierover het volgende:

“Is dat niet iets bijzonders, te weten en te geloven wat je predikt? Ik zat als jongen van vijftien jaar en daaromtrent onder de prediking in de Nederlandse Hervormde Kerk. Hoe menigmaal heb ik niet gedacht: Dominee, je gelooft het zelf niet!” (2)

Naar Utrecht en Doetinchem

In maart 1893 vestigde Paauwe zich in Utrecht als kwekeling van de Utrechtse Zendingsvereniging. Deze reeds lang bestaande vereniging kende sinds 1884 een opleiding voor zendeling. Aanleiding voor deze stap was de in Paauwe gegroeide begeerte om zendeling te worden. De verschillende getuigschriften die hij uit het weeshuis meekreeg waren lovend en bevatten aanbevelingen voor de opleiding van de zendingsvereniging.

Het verblijf in Utrecht was echter van korte duur, want al in november 1893 vertrok de nu 21-jarige jongeman naar Doetinchem om daar de studie aan het stedelijk gymnasium te volgen als voorbereiding op de studie theologie. De studie aan het gymnasium werd mogelijk gemaakt door de zogenaamde Christelijke Philantropische Inrichtingen in Doetinchem, die uitgingen van de Vereniging tot Bevordering van Inwendige Zending en de Vereniging voor Voorlopige Opleiding. Hij vond onderdak in de villa ‘Ruimzicht’ van eerstgenoemde vereniging. Toen hij aankwam, was het de bedoeling om in de zomer toegelaten te worden tot de derde klas. Zijn vorderingen waren echter zodanig dat hij in de zomer van 1894 in de vierde klas mocht beginnen. Een jaar later slaagde hij reeds voor het toelatingsexamen voor de zesde klas en sloeg daarmee dus een jaar over. Op 27 juni 1896 slaagde hij voor het eindexamen.

Student in de theologie

Na een kort verblijf bij zijn vier jaar oudere zus Plonia in Rotterdam ging Paauwe begin september 1896 opnieuw naar Utrecht, nu voor het volgen van de studie theologie. Ook in Utrecht studeerde hij snel. Juni 1897 deed hij het propaedeutisch examen, november 1898 kandidaats I, juni 1899 kandidaats II, april 1900 het voorbereidend kerkelijk examen en ten slotte op 1 mei 1901 het proponentsexamen. Dit laatste examen legde hij af voor het Provinciaal Kerkbestuur van Overijssel, dat toen de beurt had van examineren. Het resultaat daarvan was goed, het onderdeel geschiedenis der Christelijke en Nederlandse Hervormde Kerk zelfs zeer goed. Voor wat betreft het Oude en Nieuwe Testament werd hij geëxamineerd over de vooraf aan hem opgegeven hoofdstukken Genesis 17, Psalm 22, Jesaja 6, 2 Korinthe 5 en Jakobus 1.

Aan de universiteit doceerden in deze periode hoogleraren die geen van allen de gereformeerde richting waren toegedaan. Verscheidenen van deze hoogleraren behoorden tot de zogenoemde ethische richting. De colleges dogmatiek van de kerkelijk hoogleraar Cannegieter waren nogal filosofisch van aard, zonder veel aandacht voor de gereformeerde belijdenis. Bovendien ging deze hoogleraar de vrijzinnige kant op. Een andere hoogleraar, professor Valeton, hanteerde in zijn colleges over het Oude Testament de methode van het historisch-kritisch onderzoek.

De student Paauwe liep in deze periode rond met grote levensvragen en vragen over het Gods-bestaan. Bij studenten van de gereformeerde richting miste hij dit ten enenmale. In één van zijn catechisatietoespraken zegt hij dit later als volgt:

“Deze mensen dachten dat zij het wisten. Kant en klaar kwamen ze van de academie. Terwijl ze er studeerden, waren ze al kant en klaar. Zij hadden geen moeilijkheden. Zij hadden de gereformeerde dogmatiek aanvaard. De gereformeerde dogmatiek was voor hen een peulenschilletje. Ik had als student rondgelopen met de vraag: ‘Is er een God? En als Hij er is, wat is Hij dan?’ Dus ik stond mijlenver van deze mensen af en er was niemand op wie ik jaloers was. Ik verachtte het in mijn hart; alle wetenschap, alle kennis zonder de kennis van God verachtte ik in mijn hart.” (3)

In zijn studietijd vervulde Paauwe een actieve rol in de Utrechtse theologische studentenverenigingen. Hij was lid van het Utrechts Studentencorps en sloot zich tevens aan bij het Studenten-Zendingsgezelschap Eltheto en de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV). In de NCSV bracht hij het tot abactis (secretaris), terwijl hij bovendien preses werd van de theologische studentenfaculteit. Vanuit deze laatste functie publiceerde hij samen met abactis W.H. de Bode in september of oktober 1900 een manifest waarin hij ervoor pleitte om bestaande theologische corpsgezelschappen op te heffen en een nieuw gezelschap op te richten dat voor alle theologische studenten van het Corps toegankelijk diende te zijn. Niet standsverschillen en vriendschappen, die in de bestaande gezelschappen een belangrijke rol speelden, dienden het uitgangspunt te zijn, maar een streven naar eenheid en nationaal christendom. (4) Met zijn studievriend W.H. de Bode had ds. Paauwe tot enige jaren voor zijn overlijden af en toe contact.

Tijdens zijn studie leerde Paauwe ds. J.H. Gunning JHzn. kennen. Deze was toen predikant in Utrecht. Ds. Gunning heeft hem in 1901 als predikant in zijn eerste standplaats Yerseke bevestigd. Het contact met Gunning heeft ook daarna enige tijd bestaan.

Verder maakte Paauwe naar alle waarschijnlijkheid in zijn studietijd kennis met zijn toekomstige vrouw, Wilhelmina Dagevos. Zij was in 1880 te Rijnsburg geboren als dochter van Bernardus Willem Frederik Dagevos en Wilhelmina van Brederode. Haar ouders kregen twaalf kinderen. Wilhelmina was hiervan de achtste. Enkele van haar broers studeerden aan de Utrechtse universiteit geneeskunde of theologie. Haar vader was rustend arts. Het gezin Dagevos woonde sinds 1894 in Utrecht. Jan Pieter Paauwe en Wilhelmina Dagevos huwden in 1902, een jaar nadat Paauwe in Yerseke predikant was geworden.

Hoewel ds. Paauwe de studie altijd is blijven waarderen en deze voor een predikant zeer noodzakelijk vond, achtte hij de kennis door studie van weinig betekenis in vergelijking met van-God-geleerd en wedergeboren te zijn:

“De dominees denken dat er een massa geleerdheid nodig is, om de Bijbel te verklaren. Ik veracht de geleerdheid niet, want ik ben blij dat ik zelf gestudeerd heb. Maar denk toch niet dat wij de geleerdheid nodig hebben, om de Bijbel te verklaren.” (5)

Dit neemt niet weg dat ds. Paauwe diverse malen als eis voor het predikantschap naast genade en gaven ook noemt geleerdheid. (6)

Volgend hoofdstuk

Noten hoofdstuk 1

(1) Voor de eerste vier hoofdstukken van deze levensbeschrijving is met name het bronnenmateriaal geraadpleegd dat door enkele personen in de loop der jaren is verzameld. Een gedeelte daarvan bestaat uit kopieën van stukken uit de nalatenschap van ds. J.P. Paauwe. Tevens zijn voor deze beschrijving kerkelijke archieven geraadpleegd. Voor de gehele levensbeschrijving is gebruik gemaakt van het boekje van J.H. Koolschijn, Leven en werk van ds. J.P. Paauwe, 1981. Het historisch deel van het boek van L.F. Dros en N.J.P. Sjoer, ‘Als een eenzame mus op het dak’, 1994, is eveneens geraadpleegd, maar dit werk bleek niet in alle opzichten betrouwbaar.
(2) Preek op 25 augustus 1948 te Bennekom, Bundel 1948-’50, blz. 350.
(3) Catechisatietoespraak op 20 mei 1938 te Den Haag, De Nederlandse Hervormde Kerk na 1816, tweede druk 2004, blz. 63.
(4) F.G.M. Broeyer, ‘Studenten en het theologische métier, een tweeluik.’ Deel 2: ‘Het Paauwe-De Bode manifest van 1900’, Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, jaargang 11, nummer 1, maart 2008.
(5) Preek op 5 november 1936 te Woerden, Bundel 1979-’81, blz. 523.
(6) Catechisatietoespraak op 24 maart 1954 te Den Haag, Bundel 1991-’93, blz. 160. Idem catechisatietoespraak op 11 augustus 1954 te Den Haag, Bundel 1991-’93, blz. 363-364.

Volgend hoofdstuk